Zwartgrannen

In Duitsland benoemd als Schwarzgrannenkaninchen.

A B cch D e
A B cch D e

of

A B cch D e
at B cch D e

Het Schwarzgrannenkaninchen en de Celler Witte bezitten dezelfde genetische symboliek. Het onderscheid tussen de twee rassen is dat bij de Zwartgrannen aanwezige donker gekleurde haartoppen bij de Celler Witte niet aanwezig zijn en dit is niet uit de erfelijke formule te herkennen.

De Zwartgrannen dankt zijn ontstaan uit een genetisch experiment welk in 1960/1961 door de bekende Duitse geneticus Dr. H. Niehaus, Celle, in het toenmalige Bonds onderzoeksinstituut voor kleindierenfok (BFAK), als demonstratie van een interessante kruising ingezet werd.

Hierbij ging het om middelzware konijnen (+ 4 kg) met een witte kleur welk enkele donker getopte haren en donkere ogen bezat. De Zwartgrannen is ontstaan uit een kruising van twee ressesieve ouderparen, te weten, de Groot Chinchilla met de chinchillafactor (cch) en een Rode Nieuw Zeelander met de aanleg voor de gele kleur (e) die als fokzuivere dieren aan elkaar gepaard werden. Bij de kruising in dit instituut vielen uit die kruising in de F1 de verwachte haaskleurige jongen

A B C D E
A B cch D e yy

Uit de F2 valt hieruit theoretisch gezien, 1 op 16 jonge dieren 1 maal dieren die een witte kleur met donkere oogkleur lieten zien. In dit experiment echter liet 1 op de 17 dieren een witte kleur met donkere ogen zien. Tot hun verbazing lieten deze dieren donkere grannen zien.

Volgens de literatuur (van H. Nachtsheim, 1949) hadden ze geheel witte dieren met donkere ogen verwacht (A B cch D e). Door herhaling van de uitgangsparing (RNZ X Chinchilla) en de terugparing aan de reeds in bezit hebbende Zwartgrannen rammen, lukte het om meerdere dieren te fokken met hetzelfde type, die zowel meer als minder donkere grannen in de dekkleur lieten zien. Het interessante en verrassende bij deze combinatie is het feit dat uit de kruising van fokzuivere gekleurde dieren in de 2e generatie witte ofwel bijna witte dieren vallen.

Dit is mogelijk doordat enerzijds de chinchillafactor (cch) het geel onderdrukt, zoals ook bij de Chinchilla het geval is, en anderzijds laat de bij de RNZ aanleg voor geel pigment (e) de andere kleuraanleg niet tot uiting komen. Daarom voert de kruising tussen de chinchillafactor en de geelfactor tot dieren met een zuiver wit of bijna zuiver witte kleur. De oogkleur wordt hierbij niet aangetast. Die is, zoals bij de Witte van Hotot aanwezige genen voor oogringen en Iriskleur, donker gekleurd.

Niet aangetast wordt een grannensoort, die ook bij andere rassen voorkomt ongeacht bij welke kleur, die donker pigment bevatten. De van dier tot dier verschillende dichtheid en verdeling van de donkere grannen wordt veroorzaakt door een polygene vererving. In totaal konden vloeiende overgangen, ongeacht de dichtheid, van de verdeling van de donkere grannen vastgesteld worden. Over het algemeen waren de kop en oren het sterkst gekleurd. De rammen waren minder gekleurd dan de voedsters.

Bij proeven van Herman Schmith (Rodenbach) wordt het gele pigment door de chinchillafactor maar gedeeltelijk uitgeschakeld als in de combinatie de niet-wildkleurige aanleg is uitgeschakeld (a B cch D e). Zulke dieren hebben als jong dier een geelachtige dekkleur en witte onderkleur. Naar mate ze ouder worden wordt de dekkleur donkerder en ook in de onderkleur ontstaat gekleurd pigment. Volgens Robinson volgt met gebruik van de tanfaktor (at B cch D e) een volledige uitschakeling van het gele pigment.

Omdat bij de proeven in Celle bleek dat het uitzonderlijk moeilijk was om een gelijkmatige verdeling van de donkere grannen over het gehele lichaam te verkrijgen, heeft men geprobeerd deze weg te fokken. Met name om het feit dat de donkere grannen door invloed van het licht gemakkelijk verbleken.

Zowel de Zwartgrannen als de Celler Witte zijn robuuste dieren, zeer vruchtbaar en snelle groeiers. Het temperament ligt tussen de rustige Witte Nieuw Zeelander en de levendige Witte Wener. Door inkruising van Californian kon type en bouw verbeterd worden en de donkere grannen geheel weggefokt worden. Met in acht neming van alle genetische aspecten kon Heinrich Niehaus zich voorstellen dat een kruising met de langhaarfactor van de Angora mogelijk moest zijn.

De weg naar een Angora, wit van kleur met bruine oogkleur en een prima pelskwaliteit zal wel lang en moeilijk zijn. Genetische kennis, inzicht en uithoudingsvermogen alsmede de mogelijkheid om veel dieren te fokken en tevens het stellen van doelen is noodzakelijk en zou mettertijd tot resultaat kunnen leiden.

Eric Maas
Volgens Heinrich Niehaus.

Voor een fantastisch artikel over dit ras verwijzen we graag naar het tabblad artikelen alwaar u de visie van Rinus Verhelst kunt lezen.

Een nauwkeurige rasbeschrijving kunt u hier in de standaard lezen.