Klein chinchilla

Van de Klein Chinchilla kan over de oorsprong  na veel spit- en duikwerk gezegd worden dat dit rasje een lange weg is gegaan. Reeds in 1860 en 1874 werd er al een gedetailleerde beschrijving gegeven van het chinchillakonijn. In 1913 was het de Franse fokker Dybowski die dit ras voor het eerst tentoonstelde.

In Engeland en Duitsland ontstond het ras onafhankelijk van elkaar. We hebben het te danken aan Hagenees J.J. Worries dat de eerste Klein Chinchilla’s in 1921 voor het eerst op een show te zien waren. Daarna is het allemaal zeer snel gegaan met dit rasje. Wat bekend is dat keurmeester K. Steenhuis in 1929 meer dan 10.000 Chinchilla’s keurde voor het stamboek van de V.P.N. Het rasje werd in juni 1927 in Nederland erkend.

Type, bouw en stelling

Het type is geblokt (typegroep D) met zeer goed gevulde voor- en achterhand. De nek is kort, zogenaamd halsloos type. De benen zijn kort en stevig. Het ras is middelhoog gesteld. Een juiste stelling toont de aanwezige rasadel.  Gezien het feit dat er een wijziging is gekomen is de beschrijving van de pels heeft dit de mogelijkheid gecreëerd om de dieren meer body te geven. Door de langere pelzen die verlangd werden lieten diverse dieren het zitten in deze positie. Doch dit kan en moet in de toekomst geen problemen meer hoeven te geven

Pels en pelsconditie

De Chinchilla was in het verleden een pelsras bij uitstek welk in het verleden voor de nutfokkerij werd gebruikt juist vanwege die pelskwaliteit. Gezien een besluit van zowel de speciaalclub als de standaardcommissie is er een aanpassing gekomen in de beschrijving van de pels. Deze luidt als volgt:De pels is van normale lengte, zeer dicht ingeplant en zeer rijk aan onderhaar. De dek- en grannenharen zijn enigszins elastisch van structuur.
Pelsconditie: zie het algemene gedeelte.

Kop en oren

De kop is krachtig ontwikkeld met een breed voorhoofd, goed ontwikkeld neusbeen, brede snuit en goed ontwikkelde kaken en wangen. De oren zijn stevig van structuur met lepelvormig af- geronde oortoppen, zijn goed behaard en worden V-vormig gedragen.De oorlengte is 9 – 11 cm, ideaal is 10 cm. Het geheel in harmonie met het lichaam.

Dek- en buikkleur

De dekkleur wordt gevormd door lichtgrijze dekharen, die voorzien zijn van een zwarte top (ticking). De verdeling van deze zwarte haartoppen is onregelmatig. Hoe onregelmatiger des te beter. De lichtgrijze kleur met zwarte, onregelmatige ticking strekt zich uit over kop, oren, dek, borst, zijden, voorzijde voorbenen en de buitenzijde van de achterbenen. De lichtgrijze dekharen dienen wel de boventoon te voeren. De triangel is klein en wit. De oren zijn zwart omzoomd. De bovenkant van de staart is donker door een sterkere zwarte ticking dan die van de dekkleur. De buikkleur is wit, evenals de onderzijde van de staart, de achterzijde van de voorbenen, de binnenzijde van de achterbenen, de onderzijde van de kop en de oogringen. De oogkleur is donkerbruin. De nagels zijn donkerhoornkleurig. De snorharen zijn zwart, met uitzondering van de snorharen in de kaakrand. Deze hebben de kleur van de kaakrand.

Tussen- en grondkleur

De tussenkleur is wit, ongeveer 5 mm breed, scherp begrensd en aan de bovenzijde voorzien van een smalle scherp begrensde zwarte ring, in de fokkers volksmond ook wel rozet genoemd. Deze benaming komt ook op de keurkaart voor, doch dient wel te zijn voorzien van de beschrijving van de grondkleur
De grondkleur van het dek is blauw. Deze blauwe grondkleur is breder dan de witte ring van de tussenkleur. De grondkleur van de triangel is blauw. De grondkleur aan de buik is donkerblauw.

Een nauwkeurige rasbeschrijving kunt u hier in de standaard lezen.